Pret in de tourniquet

Blogger: Wiel Beijer - Wandelen met Wiel

In mijn jeugd was op de kermis een vlucht in de draaimolen het ultieme plezier. Stoeltjes aan kabels die – althans door kinderogen gezien - heel snel ronddraaiden. Daar wilde ik in. In die kermissensatie mogen meedraaien en door het luchtruim zweven was voor dit kind op dat moment het ultieme gevoel van vrijheid.

Bovendien kon je het stoeltje van het kind zwevend voor jou vastgrijpen en daar een hengst aan geven of dat stoeltje laten rondtollen. Uit zo'n stoeltje naar beneden vallen was bijna uitgesloten, omdat je met een weliswaar dunne ketting met een simpel slot beveiligd zat. 

Nu ik in mijn derde levensfase zit en aan mijn tweede jeugd ben begonnen, hoef ik niet meer zo nodig dit soort sensaties op te zoeken om vrijheid te ervaren. Tegenwoordig doe ik het wat rustiger aan.  De enige draaimolen waarin ik nog pret beleef is de tourniquet. Liefst een verroeste, die piept en kraakt als mijn drukkende lijf de molenwieken even in beweging zet om mij doorgang te verlenen.

De wandelaar weet waarop ik doel: het draaihek of draaikruis waar voetgangers één voor één doorheen moeten om hun pad te kunnen vervolgen. In Limburg heet dit een stegelke. Hoewel ik graag en bij voorkeur kies voor Limburgse benamingen van Limburgse zaken, zoals pratsj, heeft het woord tourniquet in dit geval mijn voorkeur.

Een naam die klinkt als een Frans chanson van Charles Trenet. Franser nog dan die andere Franse benaming voor draaimolen: garrot. Dat klinkt mij te plat, zoiets als carotte. Doe mij maar het poëtisch klinkende tourniquet. Overigens een Frans leenwoord dat we na 200 jaar lenen nog steeds niet aan de Fransen hebben teruggegeven en dat dus gewoon staat in de Woordenlijst Nederlandse taal. Is dus nu gewoon van ons. De Duitsers noemen het stegelke overigens Drehkreuz en de Engelsen spreken van Turnstile.

De tourniquet is bedacht in tijden dat (gewone) mensen vooral te voet onderweg waren. En als je dan helemaal van A naar B moest en ook het hele eind weer terug, koos je uiteraard voor de kortste route. Die liep vaak over akkers of door weilanden. Werd zo'n korte route vaker gebruikt, dan ontstond er vanzelf een voetpad. En als teken van recht op overpad én - nog belangrijker – om te voorkomen dat de koeien uit het weiland zouden ontsnappen, plaatsten de boeren er draaihekjes. De tourniquettes. Later volgden ook klaphekjes en kantelhekjes.

In zo'n draaihekje, maar ook in een klaphekje, kun je als wandelaar klem komen te zitten als je niet uitkijkt. Bijvoorbeeld wanneer je vergeten bent dat er nog een rugzak achter je aan komt. Maar ook als de omvang van de wandelaar in kwestie (nog) niet op maat is voor zo’n best wel enge tourniquet. Dan heb je geen pret in de tourniquet, maar zit je klem in het stegelke en wring je jezelf met moeite terug. De enige weg om toch in die groene grazige alpenwei aan gene zijde te geraken - waar herkauwende koeien verbaasd staan te kijken hoe jij klem kwam zat is zoals alleen koeien verbaasd kunnen kijken - is dan vaak over de prikkeldraad of – nog erger – de schrikdraad klauteren.

Tourniquettes kom je in ons Zuid-Limburg overal tegen. Of je nou wandelt langs de meanderende Geul bij Mechelen, door het Bronnengebied bij Epen of op het weidepad van het Gerendal richting de kerk van Scheulder, om verder te komen moet je af en toe een rondje draaien in die draaimolentjes van het wandelaarsleven. En wat die grote kinderdraaimolen op de kermis betreft. Sporadisch kom je er nog weleens eentje tegen op een nostalgische retrokermis op een dorpsfeest, al heb ik mijn twijfels of we dit voorjaar weer mogen genieten van de kermispret.