Wie in Zuid-Limburg wandelt, wandelt onherroepelijk langs bomen. Vaak langs veel bomen. Solitaire bomen in een weiland, een nette rij bomen in een laan, bomen in het voorjaar vol bloesem of in de nazomer vol overrijp fruit in een gaard, een boom als een eenzaam eiland in een riviertje, of hele schaduwrijke groepen loof- en naaldbomen in het bos.
Als ik wandel, dan boom ik vaak met mezelf over bomen. Over de vorm, over het kapsel, over de vruchten, over de stam of over de wortels. Bomen, het werkwoord, betekent zoveel als uitgebreid praten over minder belangrijke zaken. Ik praat dan intern. Wil andere wandelaars niet lastigvallen met mijn minder belangrijke dingen.